Het vertrek van een broer

Het vertrek van een broer
 
Zijn voorhoofd glom in lentezon
er was geen ontkennen aan: de dood
stond er met zwarte letters op geschreven.
 
Zijn vingers, knokig van het knokken
tegen schaduwbeelden in zijn harde kop,
klampten zich als grauwe pastinaken
aan zijn nachthemd vast waarin geen zakken zaten.
 
Rond het bed: zijn pijp, zijn mes,
de jas die de kamer reeds lang niet meer verlaten had.
Ik had hem om de brief gevraagd, zijn lippen vormden woorden.
Ik wuifde zijn bezwaren weg, niemand die het hoorde.
 
Zijn kin die langzaam zakte op de smalle borst,
het gerochel uit zijn bleek gelaat,
de mond vol bellenblaas en ik die het zo liet.
Die wist van brief, van broer en oud verraad
en dit donker rovershol verliet als een gebeten hond.